donderdag 31 mei 2018

CO2-uitstoot in Nederland sinds 1990 sterker toegenomen dan in VS

Nederland reduceerde de uitstoot van de broeikasgassen methaan, lachgas en fluor sinds 1990 met bijna de helft. Tegelijkertijd nam de uitstoot van CO2 (85 procent van het totaal) juist met 2 procent toe. Dit is meer dan in de VS. Ook de uitstoot van dit veruit belangrijkste broeikasgas moet nu fors omlaag om het kabinetsdoel van 113 megaton in 2030 te halen. Van de elektriciteitssector wordt de grootste reductie gevraagd (77% tot 2030). De richting voor de vijf betrokken sectoren is duidelijk, maar er zijn nog belangrijke economische onzekerheden rond de oplossingen. Dit blijkt uit het vandaag verschenen rapport “Zicht op de klimaatopgave” van ING Economisch Bureau.

Nederland voorop met reductie methaan, lachgas en fluor, achterop met terugdringing CO2
Nederland heeft zijn totale uitstoot van broeikasgassen sinds 1990 met 12 procent gereduceerd (2016). Dit is volledig te danken aan de forse reductie van de uitstoot van methaan, lachgas en fluor die sterker was dan in de EU en VS. In dezelfde periode is de Nederlandse uitstoot van CO2 echter met 2 procent toegenomen. Hier blijft Nederland juist achter bij de VS, terwijl in de EU zelfs een daling van 21 procent is gerealiseerd. Aangezien CO2 met 85 procent verreweg het belangrijkste broeikas is, vraagt het kabinetsdoel voor 2030 nu ook om een forse reductie hiervan. Omdat alternatieven er vaak wel zijn, maar nog niet in de breedte kunnen concurreren is dit niet eenvoudig. Dit geldt bijvoorbeeld voor vervanging van de CV-ketel.

Straling rond terrein van kerncentrale Borssele voldoet aan de norm

Het stralingsniveau aan de terreingrens van de kerncentrale Borssele lag in 2015 onder het toegestane maximum van 0,040 millisievert per jaar. Dit blijkt uit controlemetingen van het RIVM. Over de periode 2015 is de hoogste berekende jaarwaarde 0,0006 millisievert. Hierbij is in rekening gebracht dat het gebied alleen maar voor industriedoeleinden wordt gebruikt.

Het RIVM controleert elk jaar de stralingsniveaus aan de terreingrenzen van kerncentrale Borssele, en COVRA, op verzoek van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). Dit maakt onderdeel uit van de taak van het RIVM om in kaart te brengen aan hoeveel straling mensen in Nederland worden blootgesteld. Radioactiviteit kan negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid als iemand aan heel veel straling wordt blootgesteld. In Nederland worden mensen gemiddeld aan 2,6 mSv (millisievert) blootgesteld en dat is laag in vergelijking met andere Europese landen. De blootstelling in Nederland bestaat vooral uit straling door medische handelingen, en radon en thoron.

woensdag 30 mei 2018

App helpt werknemers bij gevaarlijke stoffen

Gevaarlijke stoffen zijn de grootste ziekmaker op de werkplek. Vermoedelijk weten niet alle werknemers wat de risico’s zijn, welke beschermingsmiddelen noodzakelijk zijn en wat het gevaar van een bepaalde stof is. De Inspectie SZW heeft daarom een Stoffencheck-app gelanceerd.

De app geeft informatie over het werken met bepaalde stoffen: wat de risico’s zijn, of je er ziek van kunt worden en welke maatregelen nodig zijn om veilig te werken. Zo wordt toelichting gegeven bij de pictogrammen die vaak op verpakkingen staan. Ook wordt uitgelegd wat H- en P-zinnen betekenen, wat de grenswaarden van stoffen zijn, welke tien stoffen het gevaarlijkst zijn en wat je zelf kunt doen om de risico’s te beperken.

dinsdag 29 mei 2018

Schonere lucht rond binnenvaartroutes

Er komt een landelijk ontgassingsverbod voor binnenvaarttankschepen. Minister Van Nieuwenhuizen (Infrastructuur en Waterstaat) wil dat de internationale afspraken hiervoor halverwege 2020 in Nederland ingevoerd zijn. Dat is goed nieuws voor de luchtkwaliteit rond vaarroutes. Binnenvaarttankers laten tijdens het varen nu nog vaak schadelijke dampen van ladingresten naar de open lucht ontsnappen, om zo het schip schoon te krijgen. Er wordt een taskforce opgericht om samen met het bedrijfsleven de invoering van dit nationale ontgassingverbod soepel te laten verlopen.

Het ontgassen van binnenvaarttankschepen is nadelig voor de luchtkwaliteit en daarmee voor de gezondheid van omwonenden langs drukke vaarwegen. Ook de bemanning van de schepen kan deze stoffen binnenkrijgen. Het ontgassingsverbod moet in 2023 zorgen voor ongeveer 95 procent minder uitstoot van schadelijke vluchtige stoffen.

De invoering begint met een verbod op het ontgassen van motorbrandstoffen en benzeen in 2020, gevolgd door meer dan tien procent benzeenhoudende vloeistoffen in 2022 en ten slotte in 2023 een verbod op de 25 meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Het is de bedoeling dat de dampen van de vloeibare ladingen ter hergebruik worden afgegeven bij een ontvangstinstallatie. Teruggewonnen stoffen kunnen dan gebruikt worden als grondstof, zodat een milieuvriendelijke kringloop ontstaat. Als dat niet mogelijk is, kunnen schepen terecht bij een verwerkingsinstallatie  die de dampen onschadelijk maakt.

Het verbod op varend ontgassen past in een bredere trend van initiatieven van zowel overheden als private partijen in de scheepvaart, waarbij het motto is: de vervuiler betaalt. Zo werd vorige maand een mondiaal akkoord getekend om de CO2-uitstoot van zeeschepen terug te dringen, nationaal de Declaratie van Nijmegen over schone binnenvaart en drie weken geleden sloot minister Van Nieuwenhuizen met verladers, het havenbedrijf Rotterdam en producenten een akkoord om paraffinelozingen op zee te stoppen. Een overkoepelende Green Deal met de hele maritieme sector voor verdere verduurzaming volgt voor het eind van dit jaar.

Partijen die betrokken zijn bij de taskforce zijn de Rijksoverheid, havenbedrijven, de provincies Noord-Holland, Noord-Brabant, Zuid-Holland, Utrecht, Overijssel, Gelderland, Flevoland en Zeeland, en Shell Nederland. In deze provincies geldt al een provinciaal verbod op het varend ontgassen van benzeen en meer dan tien procent benzeenhoudende mengsels. In de taskforce werken verladers, industriepartijen, opslagbedrijven en vervoerders mee aan een efficiënte invoering van het ontgassingsverbod voor binnenvaarttankschepen.

maandag 28 mei 2018

Provincie Groningen promoot onkruidbestrijding zonder gif

De provincie Groningen organiseert drie demonstraties in Noord-Nederland om te laten zien hoe mechanische onkruidbestrijding in de landbouw werkt. Er komen steeds meer nieuwe, alternatieve manieren om onkruid te bestrijden zonder gif te hoeven gebruiken. Met de demonstraties in het veld kunnen boeren in hun eigen regio kennis maken met de mogelijkheden en ervaringen uitwisselen met collega's. De demonstraties zijn onderdeel van het stimuleringsprogramma Biologische Landbouw. 
Schoffelen, eggen en branden

Tijdens de demonstraties worden verschillende machines werkend getoond. Zo zijn er machines voor zaaibedden, thermisch branden (door onkruid een warmteschok te geven, barsten de plantencellen en sterft het onkruid af), schoffelen, eggen en machines om gewassen in rijen onkruidvrij te maken. De demonstraties worden georganiseerd door Delphy, een onafhankelijk advies- en onderzoekspartner voor de plantaardige sector. Ze vinden plaats bij SPNA op proefboerderij Ebelsheerd (Nieuw Beerta), op de proefboerderij van SPNA in Kollummerwaard (Munnekezijl) en bij PPO ’t Kompas (Valthermond). Op elke locatie worden machines getoond die passen bij de grondsoort van het betreffende gebied. Bij slecht weer worden de demo’s verplaatst. Meer informatie staat op de website van Delphy.

Voorafgaand aan de demonstraties wordt ’s ochtends een praktische cursus georganiseerd voor telers die al nieuwe machines hebben aangeschaft, bijvoorbeeld met de stimuleringsregeling Biologische Landbouw van de provincie Groningen. Telers leren de bijzonderheden van de verschillende machines om ze zo goed en efficiënt mogelijk te gebruiken. Bij mechanische onkruidbestrijding komt het op kleine details aan: het instellen van de machines en bepalen van bijvoorbeeld de diepte is erg bepalend voor het resultaat en de effectiviteit. Deelnemers leren in deze praktische cursus zelf alle strategieën en instellingsmogelijkheden van de diverse machines.

Veehouders, omwonenden en natuur de dupe van problemen combi-luchtwassers

Een onlangs uitgebracht rapport van Wageningen University & Research (WUR) bevestigt de aanhoudende signalen dat combi-luchtwassers veel slechter presteren dan ‘op papier’ is vastgelegd.

Daardoor is er veel meer geuroverlast en ammoniakuitstoot in Brabant dan tot nu toe gedacht. Hier zijn veehouders, omwonenden en ook de Brabantse natuur de dupe van.
Een 3e van alle varkens in Noord-Brabant staat in een stal met combi-luchtwassers. Het gaat om 732 bedrijven met 2.000 combi-luchtwassers. Volgens de vastgestelde waarden zouden de combi-luchtwassers ervoor moeten zorgen dat slechts 15% tot 30% van de geur in de omgeving komt. Het WUR-onderzoek laat zien dat de geuruitstoot rond de 60% ligt. Voor ammoniak zijn er indicatieve cijfers dat de combi-luchtwassers een kwart meer ammoniak uitstoten dan de officiële emissiewaarde. Het WUR-rapport bevestigt verder dat de andere typen luchtwassers, biologische en chemische, naar behoren functioneren. Het rapport en een brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat vindt u op tweedekamer.nl

Het rijk wil niet ingrijpen in bestaande vergunningen, maar wel het gesprek aangaan met IPO en VNG over hoe de hoge geurbelasting in gezamenlijkheid en zorgvuldig aangepakt kan worden. De Brabantse overheden zijn bereid om met het rijk hierover in gesprek te gaan, wat moet leiden tot een gedegen aanpak met bijbehorende rijksmiddelen om de problemen met de combi-luchtwassers ongedaan te maken. Combi-luchtwassers worden in de praktijk vaak gebruikt in stallen dicht bij woon- en werkbestemmingen. In veel gevallen blijkt de geurbelasting voor omwonenden nu hoger te zijn dan de normen. De aanpak van het rijk zal een perspectief moeten bieden aan juist die omwonenden en ondernemers, omdat er bij hen veel ongerustheid is.

De provincie is ervan overtuigd dat stalsystemen die de uitstoot van ongewenste stoffen bij de bron aanpakken de toekomst hebben. De provincie en gemeenten zijn bereid om met het rijk en ondernemers innovaties in dergelijke stalsystemen te stimuleren. Hierdoor ontstaan er goede alternatieven voor luchtwassers. Zo zou het rijk – net als voor ammoniak en fijn stof - een bijzondere emissiefactor voor geur moeten toestaan bij proefstallen. Om innovaties sneller te kunnen toepassen, moeten emissiefactoren vaker dan 2 keer per jaar aangepast worden. En het Rijk moet meer ruimte geven voor het ‘stapelen’ van maatregelen tegen geur om zo alternatieven voor luchtwassers mogelijk te maken.

Het Rijk heeft aangekondigd dat het de regeling geurhinder en veehouderij aanpast naar aanleiding van het WUR-rapport. Om te voorkomen dat de geurproblematiek in de tussentijd erger wordt, werken provincie, Brabantse gemeenten en omgevingsdiensten snel een gezamenlijke aanpak uit. De hoofdlijn is dat zij al het mogelijke zullen doen om geen vergunningen meer te verlenen, waarbij de slechter presterende combi-luchtwassers tot overlast leiden. In sommige gevallen zullen gemeentebesturen hiervoor het gesprek met de betreffende ondernemers aangaan over maatwerk-oplossingen. Het is immers niet in het belang van de ondernemer en omwonenden dat er geuroverlast ontstaat of dat daar ellenlange juridische procedures voor worden gevoerd.

Het is nu nog onduidelijk voor wat betreft ammoniak wat de consequenties zijn voor de vergunningsverlening. Het rijk zal daar nader onderzoek naar doen. De oproep uit Brabant richting het Rijk is dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren.

vrijdag 25 mei 2018

Graanresten helpen radioactieve stoffen uit (zee)water te filteren

Graanresten die overblijven na het brouwen van bier kunnen gebruikt worden om zware metalen en zelfs radioactieve stoffen uit (zee)water te filteren. Tot dat resultaat komt UHasselt-onderzoekster Sara Vanderheyden in haar doctoraatsstudie.

“Bij het brouwen van bier blijft er altijd een grote hoeveelheid graanafval achter. Voor 100 liter bier is er al snel zo’n 15 kilo draf”, legt dr. ing. Sara Vanderheyden uit. Die draf wordt vooral verwerkt in voeding voor koeien en varkens, maar in haar onderzoek zocht ze naar een duurzamere oplossing voor het restproduct.

“Door de brouwerijresten te verhitten in een zuurstofarme omgeving (pyrolyse) wordt er een char gevormd: een verkoold residu. Wanneer we deze verder verhitten en stoom toevoegen wordt dit actieve kool”, vertelt Sara Vanderheyden. Actieve kool wordt nu al gebruikt om milieuvervuilende producten uit water of gas te adsorberen. “In mijn onderzoek verbeterde ik de actieve kool door er extra chemische verbindingen op te binden. Ik ontdekte dat deze verbeterde actieve kool zelfs toxische radionucliden kan adsorberen.” 

En dat laatste heeft heel wat voordelen. De verbeterde actieve kool kan namelijk uit zeewater het radioactieve Cesium halen. Denk daarbij aan de kernramp van Fukushima. Hier wordt zeewater gebruikt als koelwater, dat zeewater wordt al snel radioactief. De verbeterde actieve koolstof kan hier ingezet worden om selectief het radioactieve cesium grotendeels te verwijderen. “Op deze manier wordt het restproduct na een brouwproces plots een zeer waardevol product” zegt Sara Vanderheyden. “Een product dat we ook nog verder kunnen verbeteren, waardoor het ook gebruikt kan worden voor de verwijdering van andere milieuverontreinigende stoffen. Zo kan er bijvoorbeeld onderzocht worden of we hiermee ook verontreinigde bodems kunnen zuiveren na een nucleaire ramp”, besluit Sara Vanderheyden.

De onderzoeksgroep Toegepaste en Analytische chemie van UHasselt is al enkele jaren bezig met onderzoek naar het valoriseren van organische restproducten. “Daarbij zoeken we steeds naar mogelijke concrete toepassingen. Zoals nu, met het onderzoek van Sara Vanderheyden”, zegt prof. dr. Em. Jan Yperman, promotor van dit doctoraatsonderzoek. Eerder onderzoek van de UHasselt in dit domein zorgde onder andere voor een samenwerking met de Universidad de Oriente in Santiago de Cuba. Daar wordt actieve kool nu efficiënter gebruikt in het productieproces van Rum. Samen met milieubiologen wordt geproduceerde char ook al ingezet als bodemverbeteraar. Sara gaat vanaf nu ook aan de slag bij het bedrijf Act&Sorb in Houthalen, twee jaar geleden opgestart door een doctoraatsonderzoeker van de UHasselt.

woensdag 23 mei 2018

CO₂-uitstoot daalt in Utrecht

De CO₂-uitstoot in Utrecht is met 6 procent gedaald tussen 2010 en 2016. Zowel bij bedrijven als bij mobiliteit nam de uitstoot af. Bij particulieren is er een lichte stijging van de CO₂-emissie. Utrecht heeft met haar energiebeleid al jaren een koploperspositie in Nederland. Zo heeft de stad het hoogste aantal deelauto’s per inwoner. Dit blijkt uit het Duurzaamheidsverslag en de Voortgangsrapportage Utrechtse Energie over 2017.

Het aantal deelauto's is in de vier grote steden toegenomen. In Utrecht zijn gemiddeld 739 deelauto's per 100.000 inwoners. Utrecht is hiermee koploper van Nederland wat betreft het aantal deelauto’s per inwoner. Eind 2017 waren in totaal 2.536 deelauto's in gebruik in Utrecht.
Elektrisch rijden

Op dit moment is ongeveer 2 procent van de voertuigen in Utrecht elektrisch. Het aantal volledig elektrische auto’s is toegenomen met 78 procent. Het aantal elektrische bromfietsen steeg met 17 procent.  Het aantal laadpunten voor elektrische auto’s groeide de afgelopen jaren ook enorm. Tussen 2013 en begin 2018 is het aantal toegenomen van 122 naar 1.405 laadpunten. Dat is goed voor de vierde plaats van Nederland.

Utrecht stimuleert bedrijven nog steeds om energiebesparende maatregelen te nemen en handhaaft actief op de milieunormen. In 2017 kregen 197 bedrijven een energiecontrole. Bijna 922 bedrijven zijn de afgelopen jaren bezocht. Bedrijven nemen bijna 56 procent van de CO₂-uitstoot in de stad voor hun rekening.

Steeds meer Utrechters kiezen voor zonnepanelen. Maar liefst 9% van de bewoners heeft panelen op het dak. Eind 2016 lag er in Utrecht zo’n 15,9 megawattpiek aan zonnepanelen, stroom voor ongeveer 5500  huishoudens. De Utrechtse doelstelling is dat in 2020 10 procent van de daken is voorzien van panelen.  Zo’n 1.000 woningeigenaren kregen een energieadvies op maat. Daarnaast kregen circa 1.200 huurders een besparingsadvies, waarmee ze 10 procent bespaarden op hun energierekening. Huiseigenaren die ook slim energie willen besparen, kunnen ideeën opdoen op het online energieloket Jouwhuisslimmer.  

Medisch afval hoort niet bij PMD

In toenemende mate treffen sorteerbedrijven bij door gemeenten aangeleverde plastic, metaal en drankenkartons (PMD), afkomstig van consumenten, medisch afval aan. Het gaat dan bijvoorbeeld om infuuszakken, medicijnen of injectienaalden. Dit levert gevaarlijke situaties op voor medewerkers aan sorteerbanden. Het heeft al meerdere malen tot prikincidenten geleid. Verontreiniging van PMD heeft ook een negatieve invloed op de recycling van het materiaal en de kwaliteit van het recyclaat. De Vereniging Afvalbedrijven (VA) vraagt aandacht voor deze problematiek, onder meer bij de branchevereniging voor apothekers.

Medisch afval, ook als het gaat om kunststoffen verpakkingen, hoort niet bij het PMD. Naalden, injectiespuiten en medicijnen kunnen consumenten doorgaans in een speciale bak bij de apotheek inleveren. Als dat niet mogelijk is, hoort dit afval bij het klein chemisch afval (KCA), volgens de regels en de faciliteiten die de gemeente hiervoor biedt. Medisch afval dat geen naalden, injectiespuiten of medicijnen bevat, hoort bij het restafval. Dan gaat het bijvoorbeeld om infuuszakken.

Door voor deze ontwikkeling aandacht te vragen bij de branchevereniging van apotheken en apothekers KNMP, hoopt de VA de bewustwording van de juiste wijze van afdanken van het materiaal te vergroten. De VA vraagt zorginstellingen, zoals apothekers en ziekenhuizen, hun klanten bij het verstrekken van medische materialen te informeren over de manier waarop ze deze moeten afdanken na gebruik. Hiermee moet verontreiniging van PMD met stoorstromen worden tegengegaan en het aantal prikincidenten worden beperkt.

dinsdag 22 mei 2018

Overheid hoeft geen extra maatregelen te nemen tegen luchtverontreiniging

De overheid hoeft voorlopig geen extra maatregelen te nemen om te voldoen aan de Europese norm voor fijnstof. Dat heeft het gerechtshof in Den Haag bepaald in een kort geding dat was aangespannen door Milieudefensie en de Stichting Adem. Eerder had de rechtbank de milieuorganisaties juist in het gelijk gesteld. Het Hof oordeelt: 'Op de staat rust wel de verplichting om ervoor te zorgen dat de grenswaarden niet opnieuw worden overschreden. Die verplichting kan niet leiden tot toewijzing van de vordering om iets extra's te doen boven op de verplichtingen die uit de Europese regelgeving voortvloeien.'


Nederlandse broeikasgasvoetafdruk in 2017 gestegen

Veel keuzes die Nederlanders maken, hebben consequenties voor mensen in andere landen. De goederen en diensten die in Nederland worden ingevoerd, zijn in andere landen geproduceerd. Dat levert daar banen en inkomens op, maar legt ook een druk op het milieu en de natuurlijke hulpbronnen. Zo is de broeikasgasvoetafdruk, na een dalende trend sinds 2008, volgens de eerste berekening het laatste jaar weer toegenomen: van 14,2 ton CO2-equivalenten per inwoner in 2016 naar 15,4 ton in 2017. Dit is een van de indicatoren voor de invloed van de Nederlandse welvaart in het buitenland, die beschreven wordt in de Monitor Brede Welvaart van het CBS.

De jaarlijkse broeikasgasuitstoot op Nederlands grondgebied (volgens de IPCC-richtlijnen) neemt gestaag af. Niettemin stond Nederland in 2015 met broeikasgasuitstoot per inwoner nog steeds onderaan de ranglijst binnen de EU (als 24e). Ook is de doelstelling van de reductie van de uitstoot nog niet behaald. In de Urgenda-klimaatzaak van 24 juni 2015 besliste de rechter dat de uitstoot in 2020 minimaal 25 procent lager dient te zijn dan in 1990. In 2017 lag de uitstoot van broeikasgassen in Nederland 13 procent lager dan in 1990.

Naast de broeikasgasuitstoot op Nederlands grondgebied veroorzaakt de Nederlandse consumptie indirect uitstoot in het buitenland. De Nederlandse consumptie en het verbruik van geïmporteerde goederen veroorzaken uitstoot van broeikasgassen in het buitenland (“Elders”) waar de productie (deels) plaatsvindt. De zogenaamde ‘broeikasgasvoetafdruk’ meet de broeikasgasemissies ten bate van de Nederlandse consumptie. De broeikasgassen die vrijkomen bij het maken van geïmporteerde producten behoren tot onze voetafdruk. Aan de andere kant veroorzaken Nederlandse bedrijven ook emissies die geen onderdeel uitmaken van onze voetafdruk, omdat ze exportproducten maken. De broeikasgasvoetafdruk van Nederland nam tussen 2008 en 2016 af van 18,6 ton CO2-equivalenten per inwoner naar 14,2 ton, een daling van ruim 23 procent. In 2017 steeg de broeikasgasvoetafdruk van Nederland echter (met 8,1 procent) naar 15,4 ton CO2-equivalenten per inwoner. Deze stijging komt door een toename in de uitstoot die samenhangt met de invoer.

maandag 21 mei 2018

Aanpak resten paraffine op zee en strand

Nieuwe afspraken moeten voorkomen dat schepen vanuit Nederlandse havens waswater met paraffinen zoals kaarsvet op zee lozen. Minister Cora van Nieuwenhuizen (Infrastructuur en Waterstaat) wil dat schepen die dergelijke stoffen vervoeren naar de havens van Rotterdam en Moerdijk hun vervuilde schoonmaakwater afgeven in deze havens. Zij krijgen hiervoor vanaf nu, onder voorwaarden, een vergoeding. De minister zette vandaag samen met onder meer reders, verladers en de haven van Rotterdam een handtekening onder de afspraken.

Minister Van Nieuwenhuizen: ‘Ik vind het niet meer van deze tijd om paraffineresten op zee te lozen. Deze nieuwe aanpak helpt om onze stranden schoon te houden en voorkomt daarmee hoge opruimkosten. Verder voorkomt het dat vissen, zeezoogdieren en vogels paraffineresten opeten. Maar het houdt voor mij niet op met het maken van nationale afspraken met de sector zelf. Mede door de inzet van Nederland wordt er internationaal gewerkt aan nieuwe regels die ervoor zorgen dat er minder paraffine in zee en op het strand terechtkomt.’

Nederland loopt met de afspraken voor op de goedkeuring van strengere internationale regelgeving op het gebied van lozingen op zee van waswater met paraffine-achtige stoffen. Deze regels worden vastgesteld via de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), waarvan 173 landen lid zijn. Omdat het om een mondiaal verdrag gaat, geldt bij de IMO een wijzigingsprocedure die ongeveer twee jaar duurt. De verwachting is dat de aangescherpte voorschriften op zijn vroegst in 2021 mondiaal van kracht worden.

Op initiatief van Nederland is in oktober 2017 bij de IMO een voorstel aangenomen waarmee de nieuwe, strengere regels in bepaalde regio’s, bijvoorbeeld in de Noordzee, eerder in werking kunnen treden dan in andere regio’s. De vandaag gemaakte afspraken worden door Nederland onder de aandacht gebracht bij de IMO, als goed voorbeeld voor andere landen. Het Verenigd Koninkrijk en Zweden hebben al aangegeven vooruitlopend op de aanscherping van de internationale regelgeving ook niet te willen afwachten en zijn geïnteresseerd in de Nederlandse aanpak.

De aanpak tegen paraffinelozingen op zee is een samenwerking tussen het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Havenbedrijf Rotterdam, Koole Terminals, Bolsius International, de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders, Stichting de Noordzee en Rijkswaterstaat.

vrijdag 18 mei 2018

Satellietinstrument OMI overtreft alle verwachtingen

Hij was ontworpen om vijf jaar de luchtkwaliteit te meten maar aardobservatieinstrument OMI levert veertien jaar na zijn lancering nog altijd betrouwbare gegevens. Een internationale groep onderzoekers heeft onlangs een inventarisatie gemaakt van de belangrijkste wetenschappelijke en maatschappelijk relevante resultaten.

Dat omvat onder andere het meten van luchtvervuiling en het gebruik van de metingen voor verwachtingen van de luchtkwaliteit, het meten van scheepvaartemissies, ondersteuning van de luchtvaart bij vulkaanuitbarstingen en monitoring van de ozonlaag en het ozongat op de Zuidpool.

Het Nederlands-Finse ozonmeetinstrument OMI, dat in 2004 werd gelanceerd, heeft nieuwe mogelijkheden gecreëerd om luchtkwaliteit vanuit de ruimte op te sporen en voorheen onbekende vervuilingsbronnen te identificeren. Wereldwijd is de grootte van emissiebronnen in kaart gebracht, zodat de gerapporteerde emissies konden worden gecheckt.

In totaal heeft OMI zeker 500 belangrijke bronnen van zwaveldioxide zoals vulkanen, elektriciteitscentrales, olie- en gasindustrie en metaalsmelterijen gevonden. Een veertigtal van deze bronnen waren tot voor kort onbekend. Deze zijn bij elkaar goed voor 12 procent van de wereldwijde zwaveldioxide emissies.

De stikstofoxidemetingen van OMI hebben laten zien hoe de regelgeving in Europa en de VS de uitstoot van vervuilende stoffen over de laatste 10 jaar heeft doen verminderen. De satellietmetingen laten ook zien dat de luchtkwaliteit in China tot 2014 sterk verslechterde, maar daarna door strengere regelgeving verbeterde. De luchtkwaliteit in India is echter verslechterd: uit zwaveldioxidemetingen van OMI blijkt dat het aantal Indiase kolengestookte elektriciteitscentrales en smeltinstallaties in de afgelopen 10 jaar is verdubbeld.

Hightech van Nederlandse makelij

OMI vliegt op NASA’s AURA-satelliet op ongeveer 700 kilometer hoogte. De lange tijdreeks die het instrument oplevert is van belang voor onderzoek naar veranderingen in concentraties en emissies in relatie tot klimaatverandering. De meetgegevens worden ook gebruikt om de effectiviteit van beleidsmaatregelen ten behoeve van de luchtkwaliteit te verifiëren. OMI is de eerste spectrometer die elke dag de luchtvervuiling van de hele wereld op de schaal van een kleine stad in kaart heeft gebracht. Tot verrassing van de betrokken onderzoekers is zijn rol nog altijd niet uitgespeeld. Onlangs heeft de NASA besloten de OMI-metingen nog een aantal jaren voort te zetten.

Inmiddels draait zijn opvolger TROPOMI zijn banen om de aarde. De gegevens die de vorig jaar oktober gelanceerde TROPOMI oplevert worden momenteel gecontroleerd en komen vanaf komende zomer beschikbaar. Bij de ijking van de gegevens van TROPOMI speelt ook OMI een belangrijke rol. Uiteindelijk TROPOMI gaat beelden leveren met een nog veel grotere scherpte.

Het satellietinstrument OMI is tot stand gekomen in een samenwerkingsverband tussen Airbus DS-NL, KNMI, en TNO, in opdracht van het NSO en NASA. Het KNMI heeft de wetenschappelijk leiding van het OMI-project en is verantwoordelijk voor kwaliteitscontrole en ontwikkeling van dataproducten. TROPOMI is gebouwd in opdracht van NSO en ESA. Het industrieel consortium bestaat uit  Airbus DS-NL en TNO, waarbij de wetenschappelijke leiding in handen is van het KNMI en SRON.

donderdag 17 mei 2018

Boeren in de knel door fosfaatsysteem

Het kabinet ziet geen mogelijkheid bepaalde boeren te helpen die in de financiële problemen komen door het systeem met fosfaatrechten. Dat nieuwe systeem moet het mestoverschot terugdringen. Het gaat vooral om agrariërs die hun stallen al hadden uitgebreid of nieuwe stallen hadden gebouwd, maar op een bepaalde datum de stallen nog niet helemaal vol hadden met melkvee. Ook de biologische melkveehouderij wordt getroffen.

woensdag 16 mei 2018

Plantenna op weg naar een Internet Of Plants

Met de toekenning van in totaal 22 miljoen euro aan vijf onderzoeksprogramma’s binnen het thema ‘High Tech for a Sustainable Future’ geeft de 4TU.Federatie een stevige impuls aan het onderzoek naar duurzame technologie. Daarmee nemen de vier technische universiteiten (TU Delft, TU Eindhoven, Universiteit Twente, Wageningen University) het voortouw in het creëren van significante impact op maatschappelijke uitdagingen op de lange termijn. TU Delft coördineert één van de vijf onderzoekprogramma’s: Plantenna.

Het Plantenna-programma richt zich op de sterk verweven problematiek van klimaatverandering, luchtvervuiling en voedselschaarste. Problematiek die gezien de almaar groeiende wereldbevolking en de verdergaande verstedelijking alleen maar verder zal toenemen. Centraal in het project staat de ontwikkeling van sensortechnologie die binnenin planten informatie gaat vergaren over de toestand van het gewas en van de directe omgeving daarvan. Door zulke met sensoren uitgeruste planten te koppelen in netwerken – een ‘internet of plants’ – kunnen de verzamelde waarnemingen gebruikt worden voor klimaat- en weermonitoring, en voor hogere gewasopbrengsten door efficiëntere bemesting en irrigatie.

De mondiale voedselproductie blijft achter bij de stijgende vraag. Om de voedselzekerheid te kunnen waarborgen voor een wereldbevolking die spoedig meer dan 9 miljard zal bedragen, moet de gewasopbrengst van bestaande landbouwgebieden omhoog; de beschikbaarheid van nieuwe landbouwgronden en irrigatiebronnen is immers beperkt. Veranderend klimaat, veranderende weerspatronen en voortgaande verstedelijking maken die uitdaging alleen maar groter. In de toekomst woont het overgrote deel van de mensheid in stedelijke ecosystemen, terwijl overstromingen, droogte en milieuverontreiniging gevaar opleveren voor zowel mens als gewas. Hoe verbeteren we de klimaatbestendigheid en leefbaarheid in zulke steeds meer zelfvoorzienende stedelijke agglomeraties en hoe vergroten we de productiviteit van land- en tuinbouw? 

Binnenin planten vinden allerlei fysische, chemische en biologische processen plaats. Met nieuwe sensortechnologie wordt het straks mogelijk om die processen rechtstreeks in de plant waar te nemen. Zo’n met botanische sensoren uitgeruste plant – een ‘cyberplant’ – kan dan informatie leveren over het vochtgehalte, de celsamenstelling en de kwaliteit van het gewas zelf, maar ook over omgevingsfactoren als bodem- en luchtkwaliteit, windsnelheid, zonnesterkte of regenval. Met snelle en betrouwbare gegevens over de toestand van de plant kunnen gewassen tijdig bewaterd en efficiënter bemest worden. De sensoren zullen bovendien waardevolle data leveren over klimaat, weer en milieu. Nauwkeurige weersvoorspellingen zijn van groot belang voor de landbouw, om tijdig te kunnen zaaien of oogsten, en met betere milieumonitoring kunnen we ook op langere termijn werken aan een duurzame en gezonde leefomgeving.

Onderzoekers van de vier technische universiteiten – de Technische Universiteit Delft, de Universiteit Twente, de Technische Universiteit Eindhoven en de Wageningen Universiteit – hebben de handen ineen geslagen om deze baanbrekende cyberplanttechnologie mogelijk te maken. Daarvoor ontwikkelen ze sensoren die onder meer rechtstreeks in de sapstroom metingen kunnen doen of de beweging van planten kunnen waarnemen. Idealiter vormen de verschillende sensoren in de plant een autonoom en zelfvoorzienend systeem. Daarom wordt ook onderzocht of deze sensoren via een elektrochemisch proces hun energie rechtstreeks uit de plant kunnen halen, en of ze hun meetresultaten kunnen communiceren naar andere planten, waarbij de plant als antenne fungeert. Vandaar de naam Plantenna: een antenne die informatie verzamelt van de plant zelf en over zijn omgeving en die vervolgens verzendt als onderdeel van een antenne-netwerk.  Tezamen kunnen deze cyberplanten zo een netwerk vormen – een ‘internet of plants’ – dat een keur aan informatie over gewassen, milieu, weer en klimaat kan leveren die voorheen niet beschikbaar was. Te denken valt bijvoorbeeld aan fijnere netwerken die nauwkeurige data vergaren over het (stedelijk) microklimaat, wat kan leiden tot betere lokale weersvoorspellingen.  

Het Plantenna-programma, gecoördineerd door TU Delft-hoogleraar Peter Steeneken, brengt onderzoeksgroepen samen op het gebied van sensortechnologie, (micro)elektronica, nanotechnologie, communicatie, plantenfysiologie en milieumonitoring. Zij gaan zich enerzijds buigen over de technologische vraagstukken als het integreren van de elektronica in de plant en het onderling laten communiceren van planten; anderzijds houden zij zich bezig met de vraag hoe de verkregen informatie dan kan worden ingezet om gewas- en milieumonitoring daadwerkelijk te verbeteren. De onderzoekers houden hiervoor nauw contact met experts op het gebied van de agrobiologie en biotechnologie. Vertegenwoordigers uit de hightechindustrie zijn ook bij het programma betrokken. Want minstens zo groot als de uitdagingen zijn de kansen die deze technologie op de lange termijn biedt. Staat deze nu nog in de kinderschoenen, cyberplanttechnologie heeft de potentie een sleuteltechnologie voor de toekomst te worden.

dinsdag 15 mei 2018

Ruim één miljoen Nederlanders te maken met gevaarlijke stoffen op het werk

Een op de zes werknemers loopt het risico om ziek te worden omdat zij op het werk te maken hebben met gevaarlijke stoffen. Dat kan leiden tot ernstige ziekten zoals astma, COPD en longkanker. Jaarlijks sterven naar schatting 4.100 mensen door beroepsziekten, waarvan bijna 3.000 mensen door gevaarlijke stoffen. Ter vergelijking: het aantal verkeersdoden lag in 2017 op 613.
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Tamara van Ark vindt het de hoogste tijd voor actie. 'Gevaarlijke stoffen zijn sluipmoordenaars. Alleen samen kunnen we ervoor zorgen dat het aantal slachtoffers als gevolg van werken met gevaarlijke stoffen afneemt. Dit is een te voorkomen probleem, dus we moeten aan de slag.'

Uit cijfers van TNO, CBS en RIVM blijkt dat het jaren kan duren voordat ziekteverschijnselen door werken met gevaarlijke stoffen optreden. Van alle sterfgevallen door werken met gevaarlijke stoffen bestaat 80 procent uit gepensioneerden en 20 procent uit werkenden.

Vaak gaat het om stoffen die je niet eens kunt zien of ruiken, of waarvan je misschien in eerste instantie niet verwacht dat ze zo schadelijk kunnen zijn. Het gaat bijvoorbeeld om gevaarlijke stoffen als kwartsstof en isocyanaten op bouwplaatsen, houtstof in meubelmakerijen, dieselrook in garages en lasrook in metaalbedrijven, maar ook om meelstof in bakkerijen. Deze gevaarlijke stoffen kunnen vrijkomen bij het dagelijks werk van bijvoorbeeld een aannemer, een timmerman of een lasser.

Ruim een miljoen Nederlanders heeft te maken met gevaarlijke stoffen op het werk, zoals houtstof, kwartsstsof, dieselrook, lasrook en isocyanaten.

Op 14 mei is de campagne Veilig Werken met Gevaarlijke Stoffen van start gegaan. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de campagnepartners vragen de komende maanden aandacht voor de risico’s en gevolgen van onveilig werken met gevaarlijke stoffen en dragen concrete oplossingen aan. Via een online campagne, werkbezoeken en netwerkbijeenkomsten waar goede voorbeelden steeds centraal staan, spoort het ministerie werkgevers en werknemers aan om werk te maken van een verstandige omgang met gevaarlijke stoffen

maandag 14 mei 2018

Subsidies klimaatstresstesten en klimaatadaptatiedialoog

De provincie Brabant wil zoveel mogelijk ‘klimaatproof’ worden, en gemeenten daarin meenemen. Met deze subsidies wil de provincie de gevolgen van klimaatverandering op lokaal niveau sneller inzichtelijk maken en aanpakken.

Gemeenten en een samenwerkingsverband van gemeenten, kunnen een subsidie ontvangen voor projecten die gemeentebreed onderzoek doen naar vier klimaatthema’s (wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen) en de gevolgen voor maatschappelijke sectoren. Het doel van het onderzoek moet zijn inventarisatie van de mogelijke kwetsbaarheden en kansen van een gebied als gevolg van veranderingen in het klimaat.

Gemeenten en een samenwerkingsverband van gemeenten, kunnen voor projecten die zich richten op het voeren van een klimaatdialoog een subsidie ontvangen. In de klimaatdialoog overleggen gemeenten met belanghebbende partijen over de resultaten van de klimaatstresstest. De uitkomst is een plan van aanpak voor klimaatprojecten gericht op met name de grootste knelpunten en kansen uit de klimaatstresstest.

vrijdag 11 mei 2018

Al vijfduizend downloads voor app die Brusselse luchtkwaliteit meet

In tijden van CurieuzeNeuzen groeit de bezorgdheid over de lucht waarin we leven meer en meer. Met de lancering van een app wil de stad Brussel haar inwoners informeren over de luchtkwaliteit en ze zo nodig ook waarschuwen. Stadslucht maakt vrij": het was jarenlang een populair gezegde, maar vandaag komt daar bij dat stadslucht vaak ook ongezond maakt. Smog, fijn stof, CO2,.. het zijn woorden die ons meer en meer alarmeren. Is het nog wel veilig om buiten te stappen? De app Brussel Air maakt het alvast voor onze hoofdstad duidelijk, en dat valt in de smaak: twee maanden na zijn lancering hebben al vijfduizend mensen de app geïnstalleerd.

woensdag 9 mei 2018

Uitstoot broeikasgassen in 2017 licht afgenomen

In 2017 was de uitstoot van broeikasgassen in Nederland 1 procent lager dan een jaar eerder. Er werd minder steenkool ingezet voor de elektriciteitsproductie. Tegelijkertijd was er een iets grotere uitstoot dankzij een groeiende economie. Dat meldt het CBS samen met RIVM/Emissieregistratie op basis van voorlopige cijfers.

In 2017 bedroeg de uitstoot van broeikasgassen in Nederland 193 miljard CO2-equivalenten. Dit is 1 procent lager dan in 2016, en 13 procent lager dan in 1990. In de Urgenda klimaatzaak van 24 juni 2015 besliste de rechter dat de uitstoot in 2020 minimaal 25 procent lager dient te zijn dan in 1990. In het Regeerakkoord van 10 oktober 2017 is als doel gesteld dat in 2030 de uitstoot 49 procent lager is dan in 1990. In 2020 mag de broeikasgasuitstoot niet boven de 166 miljard CO2-equivalenten uitkomen. In 2030 ligt die grens bij 113 miljard CO2-equivalenten. De uitstoot van de internationale lucht- en zeevaart telt hierin niet mee.


In 2017 stootte Nederland 164 miljard kg van het gas koolstofdioxide (CO2) uit. Dat is 2 miljard kg minder dan een jaar eerder. De CO2-uitstoot van energiebedrijven daalde van 52 miljard kg in 2016 naar 49 miljard kg in 2017. De elektriciteitsproductie steeg 1 procent, met meer inzet van aardgas en minder van steenkool. Door een iets lagere netto-import veranderde het elektriciteitsaanbod overigens niet. De inzet van steenkool door elektriciteitscentrales zorgde in 2017 voor een uitstoot van 24 miljard kg CO2. Dit is 4 miljard kg minder dan in 2016, maar nog steeds 7 miljard kg meer dan in 2011. De piek in 2015 valt samen met het in gebruik nemen van nieuwe steenkoolcentrales en het stapsgewijs sluiten van oude centrales. De vijf overgebleven steenkoolcentrales moeten volgens het Regeerakkoord uiterlijk in 2030 gesloten zijn.


In de periode 1990–2017 is de Nederlandse economie met 73 procent gegroeid terwijl de uitstoot van broeikasgassen licht daalde. Hierin zijn ook de toenemende emissies van de internationale lucht- en zeevaart meegeteld voor zover die uitstoot komt van Nederlandse reders en luchtvaartmaatschappijen. Dat de uitstoot daalt bij een groeiende economie hangt vooral samen met de halvering van de uitstoot van de overige broeikasgassen (methaan, lachgas en F-gassen) door maatregelen binnen industrie en landbouw en bij vuilstortplaatsen. De CO2-uitstoot bleef binnen de perken door voortdurende energiebesparingen, meer hernieuwbare energie en een steeds groter aandeel van de dienstensector. Sinds 1990 nam de emissie-intensiteit van de Nederlandse economie af met 34 procent voor CO2, met 71 procent voor de overige broeikasgassen en met 43 procent voor alle broeikasgassen tezamen.

Drie kanttekeningen bij het 'bijengif'-verbod van de EU

De EU verbiedt over zes maanden het gebruik in de open lucht van de drie meest gangbare insecticiden. De reden: de bijenpopulatie – cruciaal voor de bestuiving van gewassen – lijdt er enorm onder. ‘Geweldig nieuws voor de bijen, de slootbeestjes en de insectenetende vogels’, vindt onderzoeker Jeroen van der Sluijs, die veel publiceerde over de risico's van deze stoffen. ‘Maar er valt ook nog genoeg op het besluit aan te merken.’ Hij zet drie loopholes van het besluit op een rijtje.

‘Het verbod geldt voor slechts drie type zogeheten neonicotinoïden: clothianidin, imidacloprid en thiametheoxam. In 2013 werd het al verboden om deze pesticiden te gebruiken in de buitenteelt van alle bloeiende gewassen. In de praktijk zagen we dat telers overschakelden op een ander insecticide: thiacloprid. Dat is iets minder schadelijk, maar het zorgt er bijvoorbeeld nog steeds voor dat bijen hun navigatievermogen verliezen. Een groot deel van de bijen komt daardoor niet meer ‘thuis’ of kan zijn taken niet meer goed uitvoeren. Dat verandert de hele dynamiek van een bijenpopulatie – op een negatieve manier. Ik vrees dus dat met het verbod het probleem alleen wordt verplaatst.’

dinsdag 8 mei 2018

Milieuorganisaties slaan handen ineen: stop groei luchtvaart

Terwijl heel Nederland zijn schouders zet onder de energietransitie wordt de luchtvaart nauwelijks klimaatbeperkingen opgelegd. De CO2-uitstoot van luchtvaart groeit gestaag door. Als Nederland in 2050 CO2-neutraal wil zijn, moet het kabinet nu minimaal een stop op de groei van de luchtvaart zetten. Dat betekent geen uitbreiding van vliegveld Lelystad, Schiphol of een van de andere regionale vliegvelden.

Cas van Kleef, campagneleider bij Greenpeace: “Over de groeiende klimaatimpact van vliegen wordt nauwelijks gesproken, het is het favoriete probleem van politici om te negeren. Maar steeds meer Nederlanders vragen zich hardop af waarom vliegtickets zo onnatuurlijk goedkoop zijn. De overheid maakt hiermee de meest vervuilende optie het meest aantrekkelijk. Met dit manifest laten we zien dat er een grote, landelijke beweging is om ook de vliegindustrie z’n steentje te laten bijdragen aan de energietransitie.”

2018 wordt een sleuteljaar voor de Nederlandse luchtvaart. Niet alleen wordt er gesproken over de uitbreiding van Lelystad Airport en Schiphol, ook wordt er gesproken over een lage tickettaks en begint de discussie over de Nederlandse luchtvaartvisie voor de komende decennia.

Geertje van Hooijdonk, hoofd programma’s van Natuur & Milieu: “De luchtvaart kan zich tot nu toe onttrekken aan afspraken over klimaat- en milieubeleid. In de besluitvorming rond de uitbreiding van vliegvelden, wordt klimaatimpact en uitstoot van ultrafijn stof niet meegenomen. Luchtvaart moet bijdragen aan het nationale klimaat- en energieakkoord waarover nu onderhandeld wordt. De uitzonderingspositie van de sector is niet meer vol te houden. Tegelijkertijd moet Nederland zich inzetten voor het ontwikkelen van alternatieven als trein en bus en zich hard maken voor innovatie.”

Het afgelopen jaar is er veel discussie geweest over vliegveld Lelystad, maar het probleem met de Nederlandse luchtvaart is veel breder dan dat. Sijas Akkerman, Directeur Natuur en Milieufederatie Noord-Holland: “De overlast en vervuiling van onze vliegvelden is te lang afgedaan als een lokaal probleem. Het Nederlandse luchtruim is overvol en honderdduizenden mensen zuchten inmiddels onder de eenzijdige focus op luchtvaartgroei. Bewoners komen terecht in verzet en als groene organisaties trekken we graag met ze op. De landelijke politiek zou er goed aan doen deze groeiende beweging serieus te nemen.”

Ook Milieudefensie, Urgenda, de Waddenvereniging, de Jonge Klimaatbeweging en Fossielvrij NL hebben hun naam inmiddels onder het manifest gezet. De hele lijst met ondertekenaars is te vinden op luchtvaartmanifest.nl. Op deze website kan het manifest door iedereen, die de luchtvaart ook op het juiste spoor willen zetten, ondertekend worden.

vrijdag 4 mei 2018

Dick Hoogendoorn lid RvC Afvalsturing Friesland

Omrin heeft bekend gemaakt dat Dick Hoogendoorn op 2 juni toetreedt tot de Raad van Commissarissen van Afvalsturing Friesland NV. Hoogendoorn neemt op 1 juni afscheid als directeur van de Vereniging Afvalbedrijven.

Dick Hoogendoorn neemt de plek in van Wim Brugman die terugtreedt na het maximale aantal zittingstermijn. Hoogendoorn is voorgedragen door de Vereniging van Friese Gemeenten vanwege zijn jarenlange werkervaring in de afvalsector, zowel in de directie van enkele afvalbedrijven als bij de overheid. De laatste jaren heeft Hoogendoorn zich vooral onderscheiden als belangenbehartiger en verbinder van de totale keten.

Afvalsturing Friesland NV is het onderdeel van Omrin dat zich actief bezighoudt met de verwerking van afval. Daarbij zet Omrin in op een hoog scheidingsniveau en het verkrijgen van waarde uit afval in de vorm van herbruikbare grondstoffen en duurzame energie. De laatste jaren zet Omrin zich ook succesvol in voor een circulaire economie. Met onder andere de productie van duurzame energie (groene stroom en groen gas), de ontwikkeling met HVC en Midwaste van de Kunststofsorteerinstallatie in Heerenveen en de komst van de Recycle Boulevard in Leeuwarden waar vol wordt ingezet op hergebruik van goederen en een inclusieve samenleving.

donderdag 3 mei 2018

EFSA gaat RIVM-model gebruiken bij berekening gezondheidsrisico’s van mengsels gewasbeschermingsmiddelen

De European Food Safety Authority (EFSA) en RIVM werken samen aan de berekeningen van gezondheidsrisico’s van het gelijktijdig binnenkrijgen van meerdere residuen van gewasbeschermingsmiddelen via voedsel. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het rekenmodel MCRA (Monte Carlo Risk Assessment) dat is ontwikkeld door het RIVM en Biometris (onderdeel van Wageningen UR). Voor het uitvoeren van de berekeningen is het van belang dat de gegevens die nodig zijn voor deze berekening, op een gestructureerde wijze gekoppeld worden aan het rekenmodel. Dit staat beschreven in het rapport “Proposal for a data model for probabilistic cumulative dietary exposure assessments of pesticides in line with the MCRA software”, dat EFSA vandaag heeft gepubliceerd.

Mensen krijgen via het voedsel resten van verschillende gewasbeschermingsmiddelen binnen. De werkzame stoffen in deze middelen kunnen op basis van mogelijke werking gegroepeerd worden: stoffen die effect kunnen hebben op een zelfde orgaanfunctie, zoals de productie van schildklierhormoon in de schildklier, worden opgeteld bij de innameschatting. EFSA wil gegevens uit voedselconsumptiepeilingen en gemeten concentraties van stoffen in voedingsmiddelen beschikbaar stellen in een database, die gekoppeld kan worden aan het rekenmodel.
Met het oog op veilig voedsel is het belangrijk om te weten welke gezondheidsrisico’s er kleven aan de blootstelling van meerdere resten van gewasbeschermingsmiddelen. De introductie van het rekenmodel voor Europese risicobeoordeling en het op gestructureerde wijze beschikbaar stellen van de benodigde gegevens, zijn belangrijke stappen op weg naar cumulatieve risicobeoordeling in Europa. Dit kan dan door alle lidstaten gebruikt worden.

Momenteel vinden er beoordelingen plaats met het model specifiek gericht op risico’s voor de schildklier en het zenuwstelsel. Deze worden naar verwachting eind van dit jaar gepubliceerd door EFSA. Later moet het rekenmodel ook toegepast gaan worden bij het berekenen van gezondheidsrisico’s voor andere organen.

woensdag 2 mei 2018

Bodemonderzoek om 'schoonmaakbacteriën' Griftpark te versnellen

Bodemonderzoek in het Griftpark moet uitwijzen op welke manier bacteriën verontreinigde grond sneller kunnen afbreken. De gemeente Utrecht laat vanaf 30 april onderzoek uitvoeren naar een bacteriegroep die enkele jaren geleden is aangetroffen in het Griftpark, waar tot 1960 een gasfabriek en vuiloverslag waren gevestigd. Deze bacteriegroep zorgt ervoor dat de verontreiniging in de bodem onder het park sneller verdwijnt dan oorspronkelijk verwacht. De bacteriegroep kan tevens van grote waarde zijn voor andere verontreinigde gebieden. De Universiteit Utrecht, Wageningen University & Research en onderzoeksinstituut Deltares gaan het onderzoek uitvoeren.

Het onderzoek duurt tot december 2019 en richt zich eerst op de huidige verontreiniging van de bodem en het grondwater. Hiervoor wordt op verschillende plekken in het park zo'n 25 centimeter breed en tot 30 meter diep geboord. Daarna volgt laboratoriumonderzoek naar de bacteriën. Hiervoor worden monsters van de bodem en het grondwater genomen. Tot slot bekijken de onderzoekers hoe het grondwater zich onder het park door verplaatst. Hiervoor worden peilbuizen geplaatst.

Het Griftpark blijft tijdens het onderzoek gewoon open en de overlast is beperkt. De boringen vinden plaats tijdens kantoortijden en worden gedaan door een gespecialiseerd internationaal bedrijf. Het bedrijf gebruikt kunststof rijplaten om het park niet te beschadigen. Een veiligheidsdeskundige van de gemeente ziet toe op de werkzaamheden.

De gasfabriek en vuiloverslag die tot 1960 op de plek van het Griftpark gevestigd waren, hebben de bodem in en rond het park verontreinigd. Voordat het gebied in de jaren ’90 werd ingericht als park, is de verontreinigde grond ingepakt en geïsoleerd. Hierdoor komt de verontreiniging niet in aanraking met de oppervlakte of met het grondwater. Het ingepakte gebied wordt continu gemonitord. Dit is een manier van saneren die vaker wordt gebruikt in Nederland. Wat het Griftpark bijzonder maakt, is dat de verontreiniging sneller verdwijnt dan oorspronkelijk verwacht. Dat heeft te maken met de bacteriegroep die onderzocht wordt. Het Ministerie van Intrastructuur en Milieu subsidieert het onderzoek.

dinsdag 1 mei 2018

'Meer kennis nodig over interactie tussen luchtkwaliteit en klimaatverandering’

Het gat in de ozonlaag, de opwarming van de aarde en luchtvervuiling worden doorgaans als drie verschillende problemen gezien. Maar dat is niet terecht, betoogt Guus Velders, hoogleraar Luchtkwaliteit en klimaatinteracties, vandaag tijdens zijn oratie. "Deze thema’s zijn nauw met elkaar verbonden. De beleidsprocessen om deze problemen op te lossen zouden daar meer rekening mee moeten houden."

Fysicus Guus Velders richt zich met zijn onderzoek niet op het belangrijkste broeikasgas (CO2). Liever kijkt hij naar bijvoorbeeld methaan en fluorgassen. Deze zijn – voor Velders – stukken interessanter. Waarom? Ze hebben niet alleen invloed op de klimaatopwarming, maar dragen direct of indirect ook bij de aantasting of het herstel van de ozonlaag. Velders: “Ik ben van mening dat we meer aandacht moeten besteden aan de interactie tussen klimaatverandering en de aantasting van de ozonlaag. Enerzijds om het herstel te volgen, maar ook om bij het nemen van klimaatmaatregelen rekening te kunnen houden met de eventuele effecten ervan op de ozonlaag.”

Velders, tevens werkzaam bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), is een leidende autoriteit op zijn vakgebied. Zijn rekenwerk stond in 2016 aan de basis van het klimaatakkoord van Kigali. Daar werd na zwaar onderhandelen besloten om het gebruik van zogeheten HFK’s wereldwijd te gaan verbieden. Deze HFK’s zijn de vervangers van CFK’s – die de ozonlaag aantastten en daardoor eerder al aan banden gelegd werden. HFK’s zijn niet schadelijk voor de ozonlaag, maar bleken op hun beurt weer sterk bij te dragen aan de opwarming van de aarde.

“Het is van belang dat we meer inzicht krijgen in deze interacties tussen luchtkwaliteit en klimaatverandering. Alleen op die manier kunnen er maatregelen genomen worden die optimaal zijn voor beide problemen. Momenteel is daar in mijn optiek veel te weinig aandacht voor – ook in Den Haag.”

Het is precies deze interactie tussen de aantasting van de ozonlaag, klimaatopwarming en luchtkwaliteit die de interesse van Velders heeft en waar hij zich ook de komende tijd op gaat richten. Om bij het voorbeeld van de HFK’s te blijven: deze stoffen worden nu gebruikt in airconditioners. Maar door de klimaattop van Kigali mag dat in de toekomst niet meer. De industrie is nu bezig om alternatieven voor HFK’s in airco’s te ontwikkelen.

“Zonder een verbod op HFK was het klimaat tot maximaal 0,5 graden Celsius extra opgewarmd. Dat is winst, maar als airco’s door dit verbod minder energie-efficiënt worden dan kan die winst helemaal teniet gedaan worden door extra CO2-uitstoot. Dat toont aan hoe belangrijk het is om de interactie tussen klimaatverandering, luchtkwaliteit en andere thema’s te begrijpen. Het is mijn ambitie om goede informatie aan te leveren waar vervolgens goede politieke beslissingen mee gemaakt kunnen worden.”